Hoe werd in 2019 een 15 uur durende race tegen de klok gevoerd om de brandende Notre Dame te blussen? Kijk naar Saving Notre Dame, op maandag 20 april om 22:00 op National Geographic.
De Notre-Dame de Paris is misschien wel het bekendste herkenningsteken van Frankrijk: al eeuwenlang hoog oprijzend in het hart van Parijs, vaak aanbeden en soms verguisd door de bevolking. Die lange geschiedenis werd afgelopen maandag voorgoed veranderd toen een grote brand in de kerk uitbrak, waarbij onder meer de spitse vieringtoren (flèche) instortte.
De kathedraal, waar relieken als de Doornenkroon worden bewaard, staat op het Île de la Cité, het eilandje in de Seine waar de stad Parijs ontstond. Deze plek was ideaal gelegen om de doorvoer van goederen over de rivier te controleren, en de stad werd in de loop der tijd steeds welvarender. In de tiende eeuw kwam Parijs op als het centrum van een nieuwe Europese natiestaat.
Koning Filips II (die van 1179 tot 1223 heerste); miniatuur uit een dertiende-eeuws handschrift; Bibliothèque Sainte-Geneviève, Parijs
Voor het groeiende Parijs was de handel van doorslaggevend belang, maar de stad begon ook naam te maken als religieus centrum. Rond de stoffelijke resten van de plaatselijke heilige en martelaar Saint-Denis was een erecultus ontstaan. Volgens de overlevering werd Denis ergens in de tweede helft van de derde eeuw na Chr. onthoofd op de heuvel Montmartre (de ‘Martelaarsberg’), maar wandelde hij daarna met zijn afgehakte hoofd in de handen naar de plek waar hij begraven wilde worden. Daar, in het noorden van de latere stad, bleef hij staan en verrees in de twaalfde eeuw de aan hem gewijde basiliek.
De twaalfde-eeuwse bisschop van Parijs, Maurice de Sully, zag de Kathedraal van Saint-Denis verrijzen en was onder de indruk van het baanbrekende werk van de architecten, die de kerk in een nieuwe – ‘gotische’ – stijl bouwden, met torenhoge gewelven en vensters die veel daglicht toelieten. De Sully besloot in het hart van Parijs een soortgelijk bouwwerk neer te zetten, een kathedraal die een wonder van het christendom moest worden en aan de Maagd Maria werd gewijd.
Het project van De Sully had de wind mee, want in de twaalfde eeuw maakte Europa en vooral Frankrijk een economische en intellectuele renaissance door. Met royale financiële steun van de Franse kroon kon De Sully in 1160 een bouwmeester in dienst nemen (wiens identiteit onbekend is) om de nieuwe kerk te ontwerpen. Volgens het bouwplan moesten talloze huizen en twee bestaande kerken in de dicht opeengepakte wijk op de Île de la Cité worden afgebroken; de kerken waren destijds zelf op de resten van een antieke tempel gebouwd. Tijdens een grootse en plechtige ceremonie in aanwezigheid van paus Alexander III werd in juni 1163 de eerste steen voor de Notre-Dame gelegd.
Kathedraalbouw
Van die eerste steen tot de uiteindelijke voltooiing zou de bouw van de Notre-Dame bijna twee eeuwen in beslag nemen. Voor De Sully werd de bouw van de kathedraal zijn levenswerk. Allereerst werden het koor en de kooromgang gebouwd. Onder de heerschappij van de nieuwe koning Filips II werd in 1182 het nieuwe hoogaltaar gewijd. Het was De Sully gegeven om bij die gelegenheid de eerste hoogmis in de kathedraal te vieren, maar hij overleed in 1196, bijna 150 jaar voordat de voornaamste bouwdelen van de kerk werden voltooid, in de veertiende eeuw.
In het oorspronkelijke ontwerp van de kerk moest de zware dakconstructie worden gedragen door dikke en robuuste muren, waardoor de omvang van de vensters en dus de hoeveelheid natuurlijk daglicht dat het gebouw binnenviel, beperkt bleef. Maar in 1220 werd dit idee verworpen om plaats te maken voor het kruisribgewelf, een van de grote vernieuwingen van de gotische bouwstijl, waarbij de gewelven door een stelsel van stenen ribben worden gedragen. Hierdoor kwam er minder druk te staan op de zijmuren en konden deze worden geopend met grote vensters.
In de jaren veertig van de dertiende eeuw werden het schip en de twee grote torens van de westelijke hoofdfaçade onder bouwmeester Jean de Chelles (de eerste architect van de Notre-Dame wiens identiteit bekend is) voltooid. Daarna begon hij aan de beide façades van de dwarsbeuk, die werden voltooid onder zijn opvolger Pierre de Montreuil. Tijdens zijn bouwmeesterschap zag De Montreuil toe op de installatie van nieuwe en grotere vensters, waaronder de drie roosvensters in de noordelijke, zuidelijke en westelijke façades.
De laatste bouwwerkzaamheden aan het monument vonden in de veertiende eeuw plaats onder leiding van bouwmeester Jean Ravy, een van de eersten die een andere baanbrekende gotische vernieuwing toepaste: luchtbogen, oftewel vrijstaande steunberen aan de buitenzijde van de kerk waarmee het dak en de muren werden geschraagd. Via deze bogen kon de druk van de torenhoge gewelven zijwaarts worden afgeleid, waardoor de binnenmuren zelf vrij bleven van steunpunten. Dit bood de mogelijkheid om grote vensters in de lichtbeuk te plaatsen en de verticale sierlijkheid van het bouwwerk te benadrukken. Deze bouwdelen zijn vooral goed te zien rond de apsis en behoren tot de meest herkenbare architectonische elementen van de Notre-Dame.
Dwazen en denkers
In cultureel opzicht speelde de Notre-Dame nooit een centrale rol in de Franse monarchie. De Franse vorsten gaven er de voorkeur aan om in de Kathedraal van Reims te worden gekroond, een kleine 130 kilometer ten noordoosten van Parijs, en te worden bijgezet in de Kathedraal van Saint-Denis. De enige middeleeuwse koning die in de cathédrale Notre-Dame de Paris werd gekroond, was niet Frans: Hendrik VI van Engeland werd in 1431 tijdens de Honderdjarige Oorlog in deze kerk tot koning van Frankrijk uitgeroepen, als onderdeel van de (tegen die tijd steeds onwaarschijnlijker) campagne om Frankrijk definitief onder de Engelse kroon te brengen.
RONDLEIDING DOOR HET MIDDELEEUWSE PARIJS |Deze gravure van halverwege de zestiende eeuw toont een plattegrond van de stad Parijs zoals die zich tussen de twaalfde en veertiende eeuw had ontwikkeld, de periode waarin ook de Notre-Dame werd gebouwd. Parijs werd nog altijd omringd door zijn dertiende-eeuwse stadsmuren, maar breidde zich eind veertiende eeuw verder uit. De rivier de Seine verdeelde de stad in drie delen, die onderling werden verbonden door vier bruggen. De twee bruggen die het dichtstbij de Notre-Dame liggen, werden eind veertiende eeuw aangelegd. Het Île de la Cité, het oorspronkelijke hart van de stad, was het politieke en religieuze centrum van Parijs, met behalve de cathédrale Notre-Dame de Paris ook het Palais de la Cité, tot en met de veertiende eeuw de vaste residentie van de Franse koningen. Het tweede stadsgebied lag rond de universiteitswijk terwijl een derde gebied was gewijd aan de handel, aan de overzijde van de Seine. Daar, rond het stadhuis (Hôtel de Ville) woonde de bourgeoisie. Weinig van het middeleeuwse Parijs is bewaard gebleven, afgezien van de bouwwerken op het Île de la Cité, waaronder de Conciergerie (een van de oudste delen van het Palais de la Cité die bewaard zijn gebleven) en natuurlijk de Notre-Dame zelf.
Daarentegen werd de Notre-Dame wel een stedelijk centrum en een vast herkenningsteken in het dagelijks leven van de Parijzenaren. In de middeleeuwen werd rond de kathedraal het jaarlijkse Narrenfeest gevierd, dat waarschijnlijk berustte op eerdere, heidense rituelen en zich afspeelde rond een braspartij waarbij iemand uit het gewone volk tot nep-paus werd uitgeroepen en toezag op de festiviteiten van de dag.
De Notre-Dame groeide ook uit tot het centrum van de intellectuele renaissance van het middeleeuwse Frankrijk. Begin twaalfde eeuw doceerde de grote filosoof Peter Abélard aan de kathedraalschool van Parijs (École de Paris), een instituut dat al vóór de bouw van de Notre-Dame zelf bestond. Met het toenemende prestige van de École speelde ook de nieuwe kathedraal een steeds centralere rol in het geestelijk leven van Frankrijk. Uit heel Europa kwamen studenten naar Parijs om zich te scholen in de nieuwste filosofische inzichten van de twaalfde en dertiende eeuw.
Veel studenten arriveerden zonder enige middelen in Parijs en moesten bedelen of stelen om hun studie en onderdak te kunnen bekostigen. Deze mensen werden goliardsgenoemd en waren vaak te vinden in de bars en bordelen die rond de imposante kathedraal lagen. De bisschoppen van Parijs besloten uiteindelijk aan deze studentikoze uitspattingen een halt toe te roepen. In 1215 vaardigde kardinaal Robert de Courçon een decreet uit dat voor het hoofdportaal van de Notre-Dame werd verkondigd en waarin het universitaire leven met meerdere statuten aan banden werd gelegd. Als magneet voor alle mogelijke bijeenkomsten en evenementen was de kathedraal ook de plek waar rechtszaken en executies plaatsvonden. In 1314 werd op een eilandje in de Seine, direct naast de apsis van de Notre-Dame, de laatste grootmeester van de Orde der Tempeliers, Jacques de Molay, op de brandstapel terechtgesteld.
Plunderaars en revolutionairen
In de achttiende eeuw veranderde de Franse architecturale smaak radicaal. Halverwege de heerschappij van Lodewijk XIV werd de kathedraal onderworpen aan een alomvattende en controversiële ‘restauratie’, die door latere generaties werd beschouwd als een ingreep die meer schade aan de kerk had toegebracht dan eeuwen aan erosie en verval. Het grote doksaal, het scherm dat het priesterkoor van het schip scheidde en was verrijkt met talloze beeldhouwwerken, werd weggehaald. De gebrandschilderde ramen uit de twaalfde en dertiende eeuw werden vervangen door helder glas. Alleen de drie roosvensters bevatten nog een groot deel van hun oorspronkelijke middeleeuwse beglazing. Een centrale zuil in het hoofdportaal werd afgebroken om bij optochten grootse ceremoniële rijtuigen toegang tot de kerk te bieden.
Nog meer schade werd in het revolutiejaar 1789 aangericht. De kathedraal werd gezien als symbool van de onderdrukking door de katholieke geestelijkheid en de monarchie, en werd tijdens de Franse Revolutie geplunderd. In de Koningsgalerij van het hoofdportaal werden van 28 standbeelden de hoofden afgehakt, omdat de woedende menigte dacht dat ze het gehate Franse koningshuis uitbeeldden. In werkelijkheid waren het beelden van de Bijbelse koningen van Judea en Israël. Ook werden de beeldhouwwerken rond andere portalen vernield, evenals relieken en bronzen standbeelden in het interieur. De loden dakbedekking werd geplunderd om er kogels van te maken. De bronzen klokken werden omgesmolten tot kanonnen. Alleen de reusachtige bourdon Emmanuel, die in de zuidtoren hangt en zo’n dertien ton weegt, bleef gespaard.
Tijdens de Franse Revolutie werd de kathedraal ‘ontkerkelijkt’ en wijdde de revolutionaire radicaal Robespierre de Notre-Dame aan de deïstische cultus van het Opperwezen. Toen de periode van de Terreur was weggeëbd, nam de kathedraal zijn aloude plaats in het religieuze leven weer in, maar ze was nog maar een schim van de grandioze kerk van weleer. Veel van de vensters waren vernield en talloze kunstschatten waren geplunderd of beschadigd. Vogels vlogen naar believen door de verbrijzelde ramen en broedden in de galerijen en dakstoel. Langzaam verviel de kerk tot één grote ruïne. Maar in 1801 ondertekende de regering van Napoleon Bonaparte een concordaat met de Heilige Stoel waarbij de katholieke kerk de controle over de Notre-Dame terugkreeg. Onmiddellijk werd begonnen aan de schoonmaak van de kerk en de reparatie van de vensters. In 1804 was de kathedraal weer dusdanig toonbaar dat Napoleon er tot keizer kon worden gekroond.
Comeback van een kathedraal
Maar het was vooral dankzij de invloed van de romancier Victor Hugo dat de Notre-Dame halverwege de negentiende eeuw in zijn voormalige pracht werd hersteld. Als boegbeeld van de Franse romantiek liep Hugo voorop in de hernieuwde belangstelling voor de middeleeuwen en vooral de gotische kunst. In zijn succesroman uit 1831, De klokkenluider van de Notre-Dame, schetste Hugo het turbulente middeleeuwse Parijs zoals dat was “vermengd, samengevoegd en versmolten in de Notre-Dame.”
De gouden miskelk van kardinaal Louis-Antoine de Noailles in de Schatkamer van de Notre-Dame de Paris
Het droevige verhaal van Quasimodo, de gebochelde klokkenluider van de kathedraal, speelt zich af tegen het decor van de prachtkerk, terwijl het mooie zigeunermeisje Esmeralda tot de verbeelding van Hugo’s Franse lezerspubliek sprak. De Parijzenaren en het stadsbestuur begonnen het vervallen bouwwerk nu als een schat te zien die het waard was om te restaureren. Hugo schreef: “Ten overstaan van de ontelbare vernielingen en verminkingen die zowel door de tijd als de mens zijn aangericht en dit eerbiedwaardige bouwwerk hebben doen lijden, is het moeilijk om niet door verontwaardiging te worden bekropen.”
In de jaren veertig van de negentiende eeuw werd begonnen aan een omvangrijke restauratie van de kathedraal. In 1844 werd de architect Eugène Viollet-le-Duc aangesteld om op het werk toe te zien. Bijna 25 jaar lang werkte hij aan het laten herleven van de kracht en glorie van de Notre-Dame. Hij restaureerde de westelijke hoofdfaçade en de Koningsgalerij, en voegde ook nieuwe bouwdelen toe: de (nu ingestorte) spitse vieringtoren of flèche, standbeelden van de twaalf apostelen en de befaamde waterspuwers en fabeldieren aan de stenen muren.
In de negentiende eeuw werd ook de stad Parijs zelf ingrijpend gemoderniseerd, wat ten goede kwam aan de oude kathedraal. In 1853 gaf Napoleon III de stadsplanner Baron Haussmann opdracht om leiding te geven aan de grootschalige herinrichting van de stad, waarbij talloze oude gebouwen werden afgebroken om plaats te maken voor imposante boulevards en grandioze pleinen. Op het Île de la Cité liet Haussmann talloze huizen en andere gebouwen rond de kathedraal afbreken om voor de hoofdfaçade van de Notre-Dame een nieuw plein te creëren. Voor het eerst konden de Parijzenaren een stapje terug doen en hun kathedraal in al zijn grandeur aanschouwen.
Sindsdien is de aanblik van de Notre-Dame onverbrekelijk verbonden met de stad Parijs. Het bouwwerk is gevierd in schilderijen van Matisse en Picasso, terwijl Hugo’s De klokkenluider van de Notre-Dametalloze malen is verfilmd. Hugo zelf zou niet verrast zijn geweest door de universele aantrekkingskracht van de kathedraal, die hij omschreef als “een centrale moederkerk (...). Zij heeft het hoofd van de een, de ledematen van de ander, de lenden van weer een ander en iets van iedereen.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com en in het National Geographic History Magazine van mei/juni 2017. Het artikel is geactualiseerd om de berichtgeving over de brand in de beroemde kathedraal weer te geven.